1. Selecteer op de startpagina Apparaat programmeren of in het menu Instrument| Instrument configureren| Bedrijfsinstellen.
2. Definieer de (apparaatspecifieke) instellingen die vereist zijn in
- startcriteria
Starttijd: Het apparaat start op de ingestelde tijd.
◦ Startknop op het apparaat: Houd de [Go] knop langer dan 3 seconden ingedrukt.
◦ Softwarestart: Klik op [Meeting Starten].
- Stopcriteria
◦ Geheugen vol: Het apparaat stopt met meten zodra het geheugen vol is.
◦Ringgeheugen: Als het geheugen vol is, overschrijft het apparaat eerst de "oudste" opgenomen waarden. De meting stopt alleen wanneer deze wordt gestopt door de software: Klik op [Meting Stoppen].
Aantal meetwaarden: Het apparaat stopt de meting zodra het ingestelde aantal meetwaarden is bereikt.
- De geheugenpuls bepaalt de snelheid waarmee de waarden worden opgeslagen. De opslagsnelheid moet een veelvoud zijn van de meetinterval.
- Het meetinterval bepaalt de snelheid waarmee meetwaarden kunnen worden vastgelegd en weergegeven (bijv. op het scherm).
- De eenheid bepaalt in welke eenheid de meetwaarden worden ingevoerd en weergegeven op het scherm.
- Kanaalinstellingen Voer de kanaalaanduiding en -limieten in. Als er sensoren zijn aangesloten Selecteer het sensortype. Als de aansluitingen zijn aangesloten: Selecteer uitgeschakeld
Als de sensoren zijn aangesloten, verwijst het kanaalnummer naar het aansluitingsnummer dat op de behuizing van het apparaat is afgedrukt. Als het sensortype niet aan de juiste aansluiting is toegewezen, registreert het apparaat de sensorwaarden niet.
3. Ga naar het tabblad Configuratie van het instrument
4. Voer de naam van het instrument (max. 15 tekens) en beschrijving (max. 70 tekens) in en definieer de indicatieinstellingen.
5.Klik op [Overdragen naar apparaat].
- De configuratie is voltooid. > In opstartmodus
Starttijd starten: Klik op [Meting Starten].
Opmerkingen
0 opmerkingen
U moet u aanmelden om een opmerking te plaatsen.